36
Hendric (Heyne) van Norch, Heer van Kuinre van Orch en Emelweert, geboren omstreeks 1265. Hendric is overleden omstreeks 1330, ongeveer 65 jaar oud.
Notitie bij overlijden van Hendric: Overleden vòòr 24 juli 1331.
Notitie bij Hendric: Hij moet omstreeks 1290 zijn halfbroer Volrad zijn opgevolgd als heer van Kuinre. Zijn vader moet dan ook al overleden zijn. Na de dood van Hendrik (Heyne) in 1331 komt Kuinre in bezit van Johan van Kuinre, zoon van Volrad,
Een Hendrik van Kuinre wordt vermeld in 1294 in een overeenkomst tussen ridders en andere ministerialen ter handhaving van hun rechten. Onder deze edelen treffen wij aan: Egbert heer van Almelo en Boudewijn genaamd Hako, ridders, Steven van Rutenberg, Hendrik van Kuinre, Gijsbert van Buchorst, Adolf van Groningen, Johan van Ruinen, Johan en Arnold Radinc, zonen van Frederik, knapen (O.B.U. V no. 2622).
Op de dinsdag na Pinksteren 1297 sticht de bisschop van Utrecht vrede tussen de gebroeders van Voerst, Sweder en Herman met hunne vrienden en de heren van Almelo, Rutenberg, Isselmuden, Groningen, Kuinre, Buchorst, Ruinen en de burgers van Deventer, Kampen en Zwolle. Herman en Sweder worden veroordeeld; zij mogen geen schout van Salland meer zijn.
Vermeld in 1297, wanneer Egbert (waarschijnlijk Engelbertus bedoeld) van Almelo een verdeling maakt tussen zijn kinderen uit zijn eerste en zijn tweede huwelijk. Zoon Rudolf van Engelbertus was getrouwd met een zuster van Heyne.
In een oorkonde van 20 oktober 1302, waarin de markgenoten van Witten grond overdragen aan het Cistencienser klooster van Assen, komen we de naam van Hinricus van Norch tegen, samen met o.a. Saspold en Rudolf van Loon, Bertold en Lambert van Elderslo, Boele Woltinge, zoon van Gerard van Leggelo, Jacob Hoving, Johan Oldebennink, Jacob Kluivingh, alsmede markgenoten van Witten. Als getuigen Wicher van Steenwijk, kanunnik (broer van Hendrik van Norch), priester Frederik, Heiko van Zuidlaren, Broylandus (?), Egbert zoon van ? van Anreep, Folkert van Peize, Jacob van Gasselte en Rudolf Nijsingh van Erm.
In een stuk van 8 augustus 1304 (O.B.G.D. I no. 224) wordt genoemd een Henricus, ridder, de Kunresile, die als scheidsrechter optreedt in een geschil tussen de abdij te Ruinen en het St. Maria Convent in Bordengo (Oldeboorn?).
Getuigen hierbij zijn: Laurencius domicellus in Rune, en Henricus de Ancen. De naam Kunresile" komt nog eenmaal in de oorkonden voor en wel in die van 1 november 1277, hierna vermeld bij Volrad van Kuinre. Men krijgt niet de indruk, dat hier van een afzonderlijk geslacht sprake is en is daarom geneigd in deze ridder Hendrik van Kunresile dezelfde te zien als de famulus Hendrik van Kuinre van 1294 en 1297. Kunresyl als plaatsnaam komt men nergens tegen, behalve in een falsum van 1243 (O.B.U. II no. 992, O.B.O. I no. 188).
Hendrik moet vóór 1 aug. 1318 zijn overleden, daar zijn neef Johan zich dan „domicellus de Kunre” noemt en als zodanig ook munt. (Volgens de Vos van Steenwijk)
In een oorkonde van 4 mei 1315, verklaart Reinold van Coevorden dat het geschil tussen hem en het klooster van Assen is beslecht en hij enkele verplichtingen op zich neemt. Als scheidsrechters waren aanwezig Hendrik van Norch, ridder, Godfried van Borculo, onze broer en oom (van Reinold en kinderen), Frederik van Rolde, rector van de kerk, en Wicher van Vries (broer van Hendrik van Norch), deken van Drenthe.
In de oorkonde van 25 november 1316 verklaren Berta, weduwe van Rudolf van Ansen, en haar twee minderjarige zonen, een hoeve te Zuidwolde te hebben verkocht aan Rudolf van Echten. Heer Heino (Hendrik) ridder en Otto van Norch met Volkert van Dwingelo doen toezeggingen. Het stuk wordt gezegeld door Hendrik en Otto van Norch.
In de oorkonde van 12 mei 1321 gelast paus Johannes een onderzoek door de abt van het klooster Klaarkamp naar het onrechtmatig handelen van Johan graaf van Bentheim en anderen ten opzichte van het klooster van Assen. Johan en de zijnen hadden dit klooster beroofd. Als tweede na Johan wordt genoemd ridder Hendrik van Norg, daarna de schildknapen Herman van Lage, Adolf van Brantelghete, Gerard van Daarle, Herman van Tilligte, Adolf van Twickel en Herman genaamd Koc.
Genoemd in een oorkonde van 07-09-1324 (ogd0283) waarin de namen worden genoemd van Drentse edelen die bisschop Jan van Diest zouden steunen tegen de Drenten. Het waren ridder Henric van Norch, diens zonen Arend, Henric en Roelof, Roelof van Langelo, Menso van Echten, Gerrit Clencke, zijn broer Jan Clencke, Otto van Norch, de zoons van vrouwe Ermgard (van Dwingelo) Volker en Rutger, Coenraad van de Ghoere, zijn broer Jan van den Ghoere en Echbrecht van Echten, de laatsten allen knapen. Zij zouden de bisschop van Utrecht en het Sticht van Utrecht trouw dienen en bijstaan. Zij zouden de oorlogsbuit met de bisschop delen en nooit een overeenkomst aangaan met de Drenthen buiten de bisschop om. De bisschop beloofde op zijn beurt hetzelfde met twee aanvullende getuigen, Henric van Eelde en Hendrik Polman. Vele jaren moesten de ondertekenaars buiten Drenthe blijven. Ze werden de "Lieden van Norch"genoemd. Zij stonden aan de zijde van de bisschop met als tegenpartij Reynold van Coevorden. Deze lieden van Norch, zo genoemd omdat de van Norchs de kennelijke aanvoerders waren, verbleven in Kampen.
Omstreeks 1325. ndva 1980 artikel Keverlingh Buisman.
Henric van Norch c.s. beklagen zich bij de bisschop over het geweld, hun door de Hopsinghen aangedaan en doen opgave van hun schade.
Naar een 15e eeuws afschrift in het archief van de bisschoppen, inv. no. 207 (no. 31) (R.A. Utrecht). In aangepaste vorm is dit stuk tevens te vinden bij O.D.J. Roermeling, Enkele adelijke geslachten in Drenthe in de middeleeuwen, in de ’Nederlandsche Leeuw’, jrg. 90 (1973), k. 197 en bij A. N. de Vos van Steenwijk, Het geslacht de Vos van Steenwijk (Assen/Amsterdam 1976), p. 151. Regest bij Berkelbach, no. 1287.
Here van Utrecht. Wi, Henric van Orcha, ridder, ons kinder, Ot van Orcha ende anders ons vriende ende ons hulpers van Orcha tonen U ende claghen U alsulc ghebrec ende ghewolt als ons ghedaen hebben de Hopsinghe, ons wedersaken ende hure hulpers. In den iersten toene wi U dat een knape van den Hoepsinghe heet Knobbe, die hadde ghewond enen knape, Alardssoene van Steenberghe, die maech was Ketelhots van Orcha ende Alards Wacker ende siin broder, die ons van Orcha was al vreemde. Doe sande Ketelhoet ons van Orcha driewerf boden; doe quame wi te heme, doe wi tot heme quemen, doe waest ons leet, doe vel wi in de scure, doe quam Steven van Breeclab ende warp Henric, heren Heynen soen, mit enen murstene int hoeft, dat hi langhe lach voer doet. Doe vochten si van den hove ende wi weder opten hoef, doe waert Alard ghewondc, dat dede heme Wacker ende Ketelhods soene, die deden hem den doet, dies Wacker lijdt tallen tyde. Doe dit ghesciet was, doe secden si een onrecht landrecht te doenre rnit onrechten orde1 ende mit onrechten lantrechte, dat te rechte gheweest soud hebben toe Noerche, doe miin here van Orcha, siin kinder ende siin vrienden dat vernamen, doed bod ic, Henric van Horcha ende min kinder ende miin vrient ende driehondert man rnit ons Alards dode te wesen an den Heylighen onsculdich; doe ons dat niet helpen rnochte, bode wi over Alards dode hondert marc brunre Engels, des wi toe ende an Herman van Elde, den scouten, ende an Herman Polman, die doe ter tiid seker lude waren ende anders besceden luden, die in den lande saten, die dat witlic condech is; aldat en rnochte ons niet helpen, wine moesten houwen laten een wendmolen ende vier de beste huse, die wi hadde. Dese bodscap bracht ons her Vrederic van Rolle ende her Rolof van Ghete ende wouden sie dese versaken, so woude wi se betughen mit guden luden, daer si des ghelijd hadden dat also weerf als wi hiir segghent. Hiirboven hebben si ons ghehouwen: Henric voers. van Orcha ende ons kinder ende an onse goede ghescadet tot drie hondert marken toe brunre Enghels. Item Rolof van Langhelo an sinen gude te hondert marken. Item Johan van Orcha an sinen gude te XX marken toe. Item Rolof, sinen broder, XX marc brunre Enghels. Item Conrade van den Ghore ende sinen broder XL marc. Item Ot van Orcha ende siin broder XL marc. Item Clencken van Kovoerde ende siin broder te hondert marken toe. Item Johan van Echte ende Mensen ende Ecbrechten ghebrand ende ghescadet te tueen hondert marken toe.
Item Volkier ende siin broder te XL marken. Item Godekin van Echte X marc. Item Johan Kalf XX marc. De summe van den scade van deser van Orcha lopet op neghen hondert marc X, mer behalven menghe groet scade ende utecost, die wi ende ons hulpers buten hebben verdaen ende gheleden. Ende here, want ghi desen tuist anghesien hebt ende se ghearbeidet desen tuist ten besten te brenghen ende tusschen ons ende ons wedersaken ene vrede ende enen soen ghedeghedenckt ende ghi daer dat seghen in de hand hebt, so hebben si binnen desen vrede ende soene Alard Wacker, onsen hulper vrient ende onsen hoeftman gheslaghen, als wi datter wareyt willen brenghen, dat siid boven vrede ende boven zoen ghedaen hebben ende here, want si ons ghehouwen ende ghebracen hebben over landrecht, so is elc hus over C marc te broeke ende al dat wi ghedaen hebben dat wanboet na rechte olden landrechtg.
Hierna volgt nog, vermoedelijk zonder verband met het voorgaande tekstgedeelte:
Item Wessel van Onsslo, Steven knecht van Brekel, Johans knecht Clencken ontreet hi enen henxt, daerna lieten sien lopen ende hebben de henxt verder net bynnen syns heren vrede.
Voor de datering zie ook de resultaten van het onderzoek van zowel 0. D. J. Roemeling als A. N. de Vos van Steenwijk.
In 1327 op 22 september verkopen Jan Clencke en zijn zoon Gerard een pacht aan het convent van Dikninge en zeggen dat zij die zullen overdragen zodra zij weer veilig in Drenthe kunnen komen. En anders zullen zij te Vollenhove tekenen, samen met Otto van Norch en Coenraad van Goer.(van de Gore van Steenwijk)
In die tijd was de macht van de bisschop zeer beperkt geworden. Alleen het Nedersticht, Diepenheim en Kampen waren nog onder zijn macht.
In een lijst van inkomsten van de bisschop Utrecht van omstreeks 1335 staan de goederen van Hendrik van Norch vermeld, met een verdeling van de betaling over de rechthebbenden in 1335. Hendrik is dan kennelijk overleden. Als eerste worden genoemd Arnold zijn zoon en opvolger en als tweede zijn zoon Rudolf. Dan volgt Hille de dochter van Gerard, zijn al overleden broer. Daarna Rudolf Butruant, Folkert van Dwingelo en Johan Pipe. Deze zijn waarschijnlijk getrouwd met zusters van Hendrik, dus zijn zwagers van Hendrik. Daarna volgt Otto van Norch, die ook voor het geheel van de goederen wordt aangeslagen, zal dus een broer zijn van Hendrik.