I. Frederik genaamd van Rechteren van Heeckeren.
II. Diederik genaamd van Rechteren van Heeckeren.
III. Lutgard genaamd van Rechteren van Heeckeren.
Notitie bij Lutgard: 1386: Belofte van ROLOF VAN COEVERDEN aan zijn zwagen SWEEDER VAN RECHTEREN, om zijn vrouw LUTGARDE, SWEEDERS zuster, een som geld te geven en een douairie te vermaken.
Lutgard trouwde met
Roelof van Coevorden. Roelof is geboren omstreeks 1400, zoon van
Reynold van Coevorden en
Beleye van Aller. Roelof is overleden na 1485, minstens 85 jaar oud.
Notitie bij Roelof: 24 maart 1485: Arnt Butecamp, richter te Ulzen, oorkondt dat Roloff van Covorden en zijn broer Wolter van Covorden aan Ffrederick Kremer en zijn vrouw Gostuwe hebben verkocht de tienden van het erve die Braeck, gelegen in de buurschap Halle en het gericht Ulzen, en dat zij die tienden met hand en mond hebben geleverd onder belofte van vrijwaring.
IV. Zwederis genaamd van Rechteren (Swedera) van Heeckeren, geboren omstreeks 1345 in
Goor. Swedera is overleden op 22-02-1407 in
Diepenveen, Deventer, ongeveer 62 jaar oud.
Notitie bij Swedera: Zwedera is het oudste kind van Frederik en Lutgardis.
In 1391 geeft zij samen met Clementia van Amerongen, Sweder van Rechteren en Wijnolt van Arnhem, welke beide in dat stuk hare gerechte erven worden geneomd, aan de fraters te Deventer het huis door haar en Clementia bewoond, in ruil voor het kleinere huis door de fraters bewoond.
Zij zelf liet het klooster van Diepenveen bouwen, waar zij introk.
Internet auteur Dimphena Groffen:
RECHTEREN, Zwedera van, ook bekend als Swedertje van Heeckeren genaamd van Rechteren en Zwedera van Ru(i)nen(geb. Goor ca. 1346 – gest. Diepenveen 21-2-1407), stichteres van het klooster Diepenveen. Dochter van Frederik van Heeckeren van der Eze genaamd van Rechteren (gest. 1386) en Lutgard van Voorst, erfdochter van Rechteren (gest. tussen 1380-1386). Zwedera van Rechteren trouwde vóór 1360 met Jan III, heer van Ruinen (ca. 1315-1378). Uit dit huwelijk is ten minste 1 dochter, en mogelijk ook 1 zoon geboren; beiden overleden jong.
Zwedera van Rechteren was het oudste kind van Frederik en Lutgard; na haar werden nog vier meisjes en vier jongens geboren. Zij trouwde al jong met Jan van Ruinen en leidde een werelds leven. Volgens haar ‘vita’ in het zusterboek van het klooster Diepenveen had Zwedera een zoon, maar hier is geen bewijs voor gevonden. Wel zeker is het bestaan van een dochter Bertrade: na haar dood schonken Zwedera en Jan geld voor het altaar van Catharina, in de Mariakerk in Ruinen. In 1375 maakte Jan zijn testament op, waarin hij zijn vrouw al zijn bezittingen naliet.
Zwedera betrok een woning in de buurt van het zusterhuis van de beweging van de Moderne Devoten in Deventer; later voegden Jutte van Ahaus en Elsebe van Delden zich bij haar. Rond 1400 maakte Johannes Brinckerinck bekend dat hij een klooster wilde stichten waar, in tegenstelling tot het zusterhuis, ook vrome rijke vrouwen en weduwen welkom zouden zijn (zie ook Salome Sticken). Zwedera schonk hem in 1402 haar jaargeld van driehonderd gulden voor de bouw van een klooster in Diepenveen. In datzelfde jaar gaf de bisschop van Utrecht haar en enkele andere zusters toestemming om het Diepenveense klooster in te richten als een regularissenklooster, volgens de regel van Augustinus. In 1412 zou het als zelfstandig klooster worden aangesloten bij het Kapittel van Windesheim.
In haar ‘vita’ is te lezen hoe Zwedera werd berispt omdat zij – uit eerbied voor de Heilige Schrift – witte handschoenen droeg bij het lezen. In haar zoektocht naar nederigheid werd zij gehinderd door het respect dat de andere zusters voor haar hadden. Op haar sterfbed noemde Zwedera de belangrijkste deugden bij wijze van geestelijk testament: ootmoed, gehoorzaamheid, geduld, reinheid, armoede en liefdadigheid. Zij stierf op 21 februari 1407.
Swedera trouwde, ongeveer 15 jaar oud, omstreeks 1360 met
Johan (III) van Ruinen, ongeveer 35 jaar oud. Johan is geboren omstreeks 1325, zoon van
Steven (Stephanus) van Zuidvelde van Ruinen en
Bertradis van Peize. Johan is overleden in 1378, ongeveer 53 jaar oud.
Notitie bij Johan: Johan van Ruinen wordt in 1346 genoemd in een acte.
In 1352 wordt hij genoemd als strijdende met Egbert van Peize en zijn kinderen en de kerspelen Peize ,Roden en Roderwolde tegen Groningen.
Op 21 maart 1352 wordt de soen gesloten.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren met Johan van Ruinen, Egbert van Peize en de inwoners van Peize, Roden en Roderwolde en met het land van Drenthe een verdrag te hebben gesloten.
Naar een afschrift van de hand van Ludolphus Pollinge uit de 16e eeuw, in het huisarchief Mensinge te Roden (niet geïnventariseerd): foto’s op het Rijksarchief Drenthe aanwezig. No. 419 van het Oorkondenboek bevat een andere versie van deze overeenkomst, beoorkond door Reinold van Coevorden en het land Drenthe.
Wy. borghemesteren und raedt van Groenynchen, doet kundych al1 denghenen, de dussen openen breeff sollen seen off horen lesen, dat van alden saken, de gewesen hebben tusschen Johanne van Ruynen, Egbert van Pedze van synen kinde (kinderen), van de van Pedze, van de van Roeden ende van Roderwolde ende alle hoeren vrenden (vrienden) bynnen lants off buyten lants an de ene sydt ende unse stadt van Groenyngen an de ander sydt ende van allen olden sak[en] de wesen hebben tusschen de lan[de] van Drenthe ende unse stadt vors., soe ys gedaen ende gemaket ene alynge soene ende ene vaste ende stede soene ewelyck toe holden in dusse maneren, dat enych man yn den lande van Drenthe de toe clagenne heefft up enen burger van Groenyngen. de sall bruyken alsoedane recht als toe Groenygen een stadtrecht ys off wyset ende hevet oeck een borger yn Groenyngen toe clagenne up enen lantman yn Drenthe. sall bruyken alsoedane rechts als een lantrecht ys yn de lande van Drenthe ende des een sall niemant den andere weygheren: voertmeer weer enich man van buyten den lande van Drenthe, de yn dat lant off doer dat lant rede off queme ende onse borgher van Groenynghen yn roeff off brande off yn vangenscup scaden dede. solde heer Reynolt van Covorden ende van Borckeloe ende dat lant van Drenthe keren mit allen hoeren macht ende van ghenerhande saken sall dat lant van Drenthe ende de stadt [van] Groenyngen malck den anderen roe[ff] offte brant off vangenscup doen, mer elck man sall bruyken alsoedanes rechts als hyr vors. staedt; van desen punten sall wesen uutgesproeken alle argelyst ende nye vonde. In oerkonde ende vestycheit van desen soene, de stede ende vest to blivene, so hebbe wy dessen breeff mit unse stedeszegel gezegelt. Ghegeven int yaeronses Heren dusent drehondert ende twe ende vyfftych des woensdages nae den sondach als men synget Letare Jherusalem.
Op 31 oktober 1353 beleend hij Johan van Welvelde met het hof te Welvelde en andere goederen.
In 1355 was hij getuige van Frederik van Echten Volkertszn.
In 1360 wordt hij ridder genoemd.
31 oktober 1363. Johannis, heer van Runen, ridder, staat, met toestemming van zijn vrouw Zweseris en zijne dochter Bertradis, voor ’t zieleheil van zijner voorouders en nakomelingen, af zijne rechten op de personen en de goederen van de abt en de kloosterlingen van ’t Sint Maris klooster in Dikninge, zodat de abt volgens de regel van St. Benedictus vrijelijk mag beschikken over ’s kloosters goederen zonder zijne inmenging; behoudens zijne tienden van ’s kloosters goederen; -ontheft bepaaldelijk de kloosterlingen van zijne rechtspraak; -en doet afstand van al zijne rechten met betrekking tot ’s kloosters 2 molens in Rune en in Bleydensteden. Met bezegeling door Johannis bisschop van Trajectum, Reinaldus heer van Koevorden, Johannis van Claustro ridder, Egbertus cureit in Westerhesselen, Johannes Vos van Steenwijck en het gemene land van Drenthe.
29 september 1364. Johan, heer van Ruinen, ridder, zijn vrouw Sweder en hunne dochter Berte verklaren te hebben ontvangen van de abdij van Dikninge 400 Brugse schilden, volgens de schuldbrief ten laste van Reynold van de Clooster, Johan Vos van Steenwijck en Rolof van Echten.
1368 Geschil tussen hem en het convent van Dikninge over de opbouw van de kerk.
1370 Genoemd in oorkonde samen met Herman, heer van Kuinre en zijn vrouw Mechteld en Herman van der Eze, mombaer van Mechteld.Verkoop aan Peter van Blijdenstein.
1372 zegelt hij een brief van Cyse Lansinghe over verkoop Nijsinghegoed aan het klooster Dikninge.
26 september 1372 was hij getuige bij een lening van Otto Polman met Nijdinge in Selwerd.
In 1373 vermaakt hij zijn vrouw Swedera op de Oldenhof al zijn levende en roerende have. (Dochter toen reeds overleden??)
1375, in de winter, stichten hij en zijn vrouw Swedera het altaar van st. Catharina in de kerk van Ruinen en begiftigen dat met 48 mudden winterrogge en 24 mudden haver uit Luggeringhe, Wulverdingh, Westebringe, Oldelansinghe, Haldeboldinghe en Nijenhave. (Waarschijnlijk was hij toen al ziek)
1375 Vermaakt hij zijn vrouw Zweder al het goud en zilverwerk, gereedschap en huisraad dat aanwezig is in de Oldenhave. Getuigen zijn Roelof van Steenwijk, ambtman van Drenthe, Johan de Vos van Steenwijk, Gert goedesing en Volker de schulte van Ruinen.
30 april 1376 verkoopt hij aan Johan de Vos van Steenwijk en Arend Huijs 42,5 mudden rogge van erven in Emmen en Exlo, door hem geerfd van Egbert van Peize, heer Egbertszoon.
In 1377 draagt hij al zijn gronden in Eelde, die hem waren aangeerfd van Egbert van Peize, zijn neef, over aan Johan Mensing van Haren.
Op 3 juni 1379 laat Swedera een vidimus maken van de brief uit 1375. Johan zal dus voor 1379 zijn overleden.
Met zijn dood is de oudste tak van Ruinen uitgestorven. Blijft over de tak van Welvelde, oorspronkelijk een van Ruinen.
De erfenis van Johan is op de woensdag na sint martinus (de eerste woensdag in november) 1380 gedeeld door zijn erfgenamen Arend Huijs en Roelof Polman.
Arend Huijs verkreeg het dagelijks gericht te Ruinen enz. en Oldenhave en Roelof Polman kreeg Nijenhave, Ludderinge en Hadeblinge.
V. Sweder van Heeckeren gen. van Rechteren, geboren omstreeks 1350 (
zie 16).
VI. Adelheid (Aelheyde) van Heeckeren, geboren omstreeks 1350.
Notitie bij Adelheid: Oorkonde 3 april 1369.
Johan van Viernenborch, bisschop van Utrecht, oorkondt dat met tussenkomst van Ludghard, vrouwe van Rechter, Johan van Hekeren genaamd van der Eze en Everd van Hekeren, heer van Almelo, knapen, huwelijkse voorwaarden zijn gemaakt voor de beide huwelijken tussen zijn neef Johan van Entenich en Aelheyde van Hekeren, en tussen zijn broer Robrecht van Viernenborch en Margarete van Hekeren, beide dochters van Vrederic [van Hekeren] van der Eze en Ludghard voornoemd, waarbij wordt bepaald dat beide dochters als huwelijksgift ieder 1200 gouden schilden zullen aanbrengen met eventueel nog elk 200 schilden, waarnaast zij nog samen de 2300 pond in ontvangst zullen mogen nemen die zijn neef, de bisschop van Luik, aan hun vader Vrederic voornoemd schuldig was en waarvoor als zekerheid was gesteld het Heilig Goed te Yttersem, de hof te Lottenberch en het gericht te Hoekesberge; de bruidegommen zullen inbrengen het vruchtgebruik dat zij aan hun bruiden zullen geven, ter waarde van tien schilden per jaar op goederen gelegen te Zalland voor elke 100 schilden die de bruiden inbrengen. Voor de bruiden treden als borgen voor de nakoming op de voornoemde Ludghard en Johan en Everd van Hekeren, terwijl voor de bruidegommen als borgen optreden de oorkonder en Henric van Viernenborch.
Getuigen: Gherid van Katreep en Johan van den Kampe.
Adelheid trouwde, ongeveer 19 jaar oud, in 1369 met
Johan van Entenich.
VII. Margaretha van Heeckeren, geboren omstreeks 1350. Margaretha trouwde, ongeveer 19 jaar oud, in 1369 met
Robrecht van Viernenborch.
Notitie bij Robrecht: Broer van de Bisschop van Utrecht.
VIII. Hillegonda genaamd van Rechteren van Heeckeren, geboren omstreeks 1360. Hillegonda trouwde, ongeveer 15 jaar oud, omstreeks 1375 met
Herman II van Kuinre, ongeveer 20 jaar oud. Herman is geboren omstreeks 1355, zoon van
Herman I van Kuinre en
Mechteld van der Ese. Herman is overleden omstreeks 1410, ongeveer 55 jaar oud.
Notitie bij Herman: mei 1376; een zoenbrief op initiatief van Deventer en Kampen tussen Kuinre en de stad Hamburg, ondertekend door Herman, heer van Kuinre, Johan van Kuinre, ridder, Henric van Essen (van der Ese) de olde, Henric van Essen de jonge, Coep Wynkenszoon, Johan Haghen en Hugo van der Halle de jonge.
Uit gemeentearchief Kampen: 12 februari 1377; Herman, heer van Kuinre, knape, verleent tolvrijheid aan de kooplieden van Kampen, over land of over water, behalve voor schepen met een roer, waarvoor wel tolgeld moet worden betaald.
Uit Deventer Cameraarsrekening: In 1383 vergadert bisschop Floris van Wevelinghoven in Vollenhove met door de stad Deventer gezonden afgevaardigden omtrent het gedrag van opstandige Friezen van Mirdum die onder leiding van Herman II van Kuinre een jaar eerder Vollenhove hadden aangevallen. (Mirdum = Meretha in de oorkonde waarbij Coenraet van Oric dit gebied in leen verkreeg)
22 maart 1385 stelt graaf Herman op schrift wat het recht is van de heren van Kuinre over de buren (ingezetenen) van Kuinre, zoals dat van ouds geweest is en voor de toekomst recht zal blijven. Een prachtig dokument over de gang van zaken in zijn ambtsgebied. (Int erste soe set die heer van Cuynre sijnen scultet ende synen scepen ende die scoltet synen scepen ende die bure hoeren scepen, ende wat die drie scepen wysen, daer en is geen wedersegghen; enzovoorts.)
Bij brief van 26 oktober 1387 verzoent Herman van Kuinre zich met Amsterdam met ondertekening als getuigen door de schepenen en raden van Kampen en Zwolle.
Op 29 augustus 1396 trok Hertog Albrecht van Beieren met zijn oudste zoon Willem van Oestervant en zijn jongere zoon Albrecht met een groot leger uit verschillende landen, komende vanuit Enkhuizen, ten strijde tegen de opstandige Stellingvriezen. Albrecht won de strijd bij Schoterzijl en voerde de verslagen Herman II van Kuinre en zijn zoons Johan, Hendrik en Herman gevankelijk naar Holland. De ridders aan Hollands zijde staan vermeld in het Wapenboek van Beieren, met het wapenschild dat zij droegen.
Mr. Burchard Joan van Hattum vermeld in zijn Geschiedenissen der Stad Zwolle, eerste deel, tweede stuk, over de grote en zware klachten, die in het jaar 1397 door de inwoners van de heerlijkheid Kuinre, tegen de dwingelandij van hun heer Harmen zijn ingebracht en verspreid, hetgeen bisschop Frederik van Blankenheim een goede gelegenheid verschafte om die heerlijkheid aan Overijssel te hechten. (Hier wordt dus gezegd dat Kuinre niet tot Overijssel, het Oversticht, behoorde.) De Heer van Kuinre, volgens het verhaal van sommigen, het onweer voorziende, en bemerkende dat men hem van zijn goederen wilde beroven, toonde zich bereidwillig om Kuinre te verkopen. Op de 3e mei 1397 verkocht hij zijn goed aan Frederik van Blankenheim voor 400 oude schilden met erfpachtsrechten. In hetzelfde jaar is dit nog veranderd in éénmalig 6200 oude schilden die hij te Kampen, Vollenhove of waar ook elders waar hij wilde, in het jaar 1407 zou kunnen ontvangen, wanneer de overdracht ook moest gebeuren.
Bij brief van 7 juni 1405 krijgen de onderdanen van graaf Herman van Kuinre, zijnde de inwoners van Kuinre en Veenhuizen (even ten westen van Kuinre), een vrijgeleide (paspoort) van Willem VI van Holland, gedurende een tijd van vier jaar, om overal in het land veilig te kunnen zitten, komen, varen, verblijven en vertrekken met
IX. Johan Genaamd van Rechteren van Heeckeren, geboren omstreeks 1365.
Notitie bij Johan: 13 september 1420: ohan van Rechter, schulte toe den Hardenberge, verklaart dat Herman van den Bruggenberghe en Ghijsele zijne vrouw verkocht hebben aan Herman Rechter en Jutte zijne vrouw als edel eigen goed, hun land en hooiland gelegen in het kerspel Hardenberg, in de buurschap te Colendoern, zooals dat vroeger toebehoorde aan Rutgher van Yunne.
22 februari 1452: Arend Blanckenvoert, richter ten Hardenberge, verklaart dat Johan van Rechter, zoon van wijlen Luthgerde, heeft verkocht en overgedragen aan zijn oom Harmen van Rechter, al het goed en nalatenschap die zijne moeder Luthgerde voornoemd aangekomen waren van haren vader Johan van Rechter.
Koernoten: Johan van den Lande en Arend Grijmborch, bastert.
Ghegeven in den jaer ons Heren dusent vierhundert twee ende vijfftich up sunte Petersdach ad Cathedram.